Het Java-foutopsporingsprogramma heeft een client/server-structuur zodat het zowel kan worden gebruikt om fouten op te sporen in programma's die lokaal worden uitgevoerd (op hetzelfde werkstation als het foutopsporingsprogramma) of in programma's die op afstand worden uitgevoerd (op een andere computer in het netwerk).
Lokale foutopsporing is de meest eenvoudige en meest voorkomende vorm van foutopsporing.
Wanneer u klaar bent met het bewerken en bouwen van uw Java-programma, kunt u het programma op uw werkstation uitvoeren via de menuoptie
Uitvoeren > Fouten opsporen... in de workbench. Als u het programma zo start, wordt er een verbinding tot stand
gebracht tussen de foutopsporingsclient en het Java-programma dat u start. Vervolgens kunt
u onderbrekingspunten, stappen of controle-expressies gebruiken om programmafouten op te sporen.
Onderbrekingspunten toevoegen
De verwerking van onderbroken threads hervatten
Uitvoeren en fouten opsporen
Threads onderbreken
Voorkeuren voor foutopsporing
View Fouten opsporen
Acties van het menu Uitvoeren
Acties van werkbalk voor uitvoeren en fouten opsporen