Eclipse-runtimeopties
Versie 3.2 - laatst gewijzigd op 8 mei 2006
Het Eclipse-platform is uitgebreid configureerbaar. Configuratie-invoer neemt de vorm aan van opdrachtregelargumenten en systeemeigenschappeninstellingen. Vaak zijn de opdrachtregelargumenten eenvoudig snellere werkwijzen voor het instellen van de gerelateerde systeemeigenschappen. Er zijn in wezen veel meer systeemeigenschappeninstellingen dan opdrachtregelargumenten.
Opdrachtregelargumenten
Hieronder staan de opdrachtregelargumenten die worden verwerkt door verschillende onderdelen van de runtime van Eclipse. Veel van deze waarden kunnen ook worden opgegeven met behulp van de systeemeigenschappen op de opdrachtregel: ofwel door middel van -D VM-argumenten, door de waarden in het bestand config.ini op te geven of door middel van het bestand <naam_van_uitvoerbaar_bestand>.ini. Als u een van de laatste twee technieken gebruikt, is het mogelijk Eclipse aan te passen zonder dat u opdrachtregelargumenten hoeft te gebruiken.
Voor elk argument in the lijst wordt de sleutel van de bijbehorende systeemeigenschap gegeven (in {}). Ook wordt de Eclipseruntime-laag gegeven waarin het opdrachtregelargument wordt verwerkt (in ()). Dit is handig voor mensen die onderdelen van de runtime vervangen zodat wordt voldaan aan speciale behoeften.
- -application <id> (Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.application op <id>
- -arch <architectuur> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.arch op <architectuur>
- -clean (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.clean op "true"
- -configuration <locatie> (Main)
- equivalent aan het instellen van osgi.configuration.area op <locatie>
- -console [poort] (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.console op [poort] of op een lege reeks als de standaardpoort moet worden gebruikt (dit is het geval wanneer de poort niet is opgegeven)
- -consoleLog (Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.consoleLog op
"true"
- -data <locatie> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.instance.area op <locatie>
- -debug [bestand met opties] (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.debug op [bestand met opties] of op een lege reeks om het fouten opsporen mogelijk te maken (als de locatie van het bestand met opties niet is opgegeven)
- -dev [vermeldingen] (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.dev op [vermeldingen] of op een lege reeks om slechts de dev-werkstand mogelijk te maken (als geen vermeldingen zijn opgegeven)
- -endSplash <opdracht> (Main)
- De opdracht die wordt gebruikt voor het ontmantelen van het beginscherm. Wordt gewoonlijk geleverd door het uitvoerbare bestand van Eclipse.
- -feature <feature-ID> (Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.product op <feature-ID>
- -framework <locatie> (Main)
- equivalent aan het instellen van osgi.framework op <locatie>
- -initialize (Main)
- Initialiseert de configuratie die wordt uitgevoerd. Alle gegevensstructuren en caches die gerelateerd zijn aan runtime worden hersteld. Configuratiegegevens die door gebruikers of door plugins zijn gedefinieerd, worden niet verwijderd. Er wordt geen toepassing uitgevoerd, productspecificaties worden genegeerd en er wordt geen gebruikersinterface aangeboden (het beginscherm wordt bijvoorbeeld niet getoond)
- -install <locatie> (Main)
- equivalent aan het instellen van osgi.install.area op <locatie>
- -keyring <locatie> (Runtime)
- De locatie van de machtigingsdatabase op de schijf. Dit argument moet samen met het argument -password worden gebruikt.
- -name <tekenreeks> NIEUW
- De naam die moet worden weergegeven in het taakbalkitem als de toepassing wordt gestart. Als dit niet wordt ingesteld, wordt de naam van het uitvoerbare bestand gebruikt.
- -nl <locale> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.nl op <locale>
- -noExit (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.noShutdown op "true"
- -noLazyRegistryCacheLoading (Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.noLazyRegistryCacheLoading
op "true"
- -noRegistryCache
(Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.noRegistryCache
op "true"
- -noSplash (Executable, Main)
- het beginscherm al of niet afbeelden
- -os <besturingssysteem> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.os op <besturingssysteem>
- -password <wachtwoord> (Runtime)
- het wachtwoord voor de machtigingsdatabase
- -pluginCustomization <locatie> (Runtime)
- equivalent aan het instellen van eclipse.pluginCustomization op <locatie>
- -product <ID> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van eclipse.product op
<ID>
- -showSplash <opdracht> (Main)
- De opdracht die moet worden gebruikt om het beginscherm af te beelden. Wordt normaal gesproken geleverd door het uitvoerbare bestand van Eclipse.
- -startup <locatie> (Executable) NIEUW
- De locatie van het JAR-bestand dat wordt gebruikt voor het starten van Eclipse. In het JAR-bestand waarnaar wordt verwezen, moet het kenmerk Main-Class zijn ingesteld.
Als deze parameter niet is ingesteld, wordt het bestand startup.jar gebruikt dat zich in dezelfde map bevindt als het uitvoerbare bestand.
- -user <locatie> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.user.area op <locatie>
- -vm <pad_naar_uitvoerbaar_Java-bestand> (Executable, Main)
- Traceert de Java-VM die moet worden gebruikt voor het uitvoeren van Eclipse. Dit moet het volledige bestandssysteempad zijn naar een geschikt uitvoerbaar Java-bestand. Als het argument niet wordt opgegeven, wordt door het uitvoerbare Eclipse-bestand een zoekalgoritme gebruikt om een geschikte VM te vinden. In elke gebeurtenis geeft het uitvoerbare bestand vervolgens het pad naar de feitelijke VM door aan Java Main met behulp van het argument -vm. Java
Main slaat deze waarde vervolgens op in eclipse.vm.
- -vmargs [vmargs*] (Executable,
Main)
- Biedt de mogelijkheid de werking aan te passen van de Java-VM waarmee Eclipse moet worden uitgevoerd. Indien opgegeven moet deze optie aan het einde van de opdrachtregel worden gebruikt. Zelfs als deze niet is opgegeven op de uitvoerbare opdrachtregel, worden de relevante argumenten automatisch door het uitvoerbare bestand toegevoegd (inclusief de klasse die wordt gestart) aan de opdrachtregel die wordt doorgegeven aan Java door middel van het argument -vmargs.
Java Main slaat deze waarde vervolgens op in eclipse.vmargs.
- -ws <venstersysteem> (OSGi)
- equivalent aan het instellen van osgi.ws op <venstersysteem>
Verouderde opdrachtregelargumenten
De volgende opdrachtregelargumenten zijn niet meer relevant of zijn achterhaald en worden door de runtime wel ingelezen maar niet doorgegeven aan de toepassing die wordt verwerkt om compatibiliteit met eerdere versies te behouden. .
- -boot
- zie -configuration
- -classLoaderProperties
- niet meer relevant
- -firstUse
- niet meer relevant
- -newUpdates
- niet meer relevant
- -noPackagePrefixes
- niet meer relevant
- -noUpdate
- niet meer relevant
- -plugins
- niet meer relevant
- -update
- niet meer relevant
Overige
De volgende opdrachtregelargumenten worden door verschillende Eclipse-plugins gedefinieerd en worden alleen ondersteund als de definiërende plugin geïnstalleerd, omgezet en geactiveerd is.
- -noVersionCheck (workbench)
- <beschrijving>
- -perspective (workbench)
- <beschrijving>
- -refresh (org.eclipse.core.resources)
- <beschrijving>
- -showLocation (org.eclipse.ui.ide.workbench)
- <beschrijving>
- -allowDeadlock
- <beschrijving>
Systeemeigenschappen
De volgende systeemeigenschappen worden door de runtime van Eclipse gebruikt. De eigenschappen die beginnen met "osgi" zijn specifiek voor de implementatie van het OSGi-framework, terwijl de eigenschappen die beginnen met "eclipse" specifiek zijn voor de Eclipse-runtime die boven op het OSGi-framework gelaagd is aangebracht.
Veel van deze eigenschappen hebben opdrachtregelequivalenten (zie de sectie opdrachtregelargumenten en de waarde tussen accolades {}). Het maakt niet of waarden worden opgegeven met de opdrachtregel of met eigenschappeninstellingen. Eigenschappen kunnen op de volgende manieren worden ingesteld:
- Geef -DeigenschapsNaam=eigenschapsWaarde als argument door aan de Java-VM.
- Stel de gewenste eigenschap in in het bestand config.ini in het geschikte configuratiegebied.
- eclipse.activateRuntimePlugins
- Bestuurt de activering van runtime-plugins. Voor RCP-toepassingen die geen services nodig hebben die worden geleverd door runtime-plugins, kan deze eigenschap worden ingesteld op "false" om te voorkomen dat runtime-plugins tijdens het starten van Eclipse worden gestart.
- eclipse.application {-application}
- Het ID van de toepassing die moet worden uitgevoerd. De waarde die hier wordt gegeven, vervangt een toepassing die is gedefinieerd door het product (zie eclipse.product) dat wordt verwerkt.
- eclipse.commands
- een lijst met argumenten die telkens van elkaar worden gescheiden door een nieuwe regel en die worden doorgegeven als Eclipse wordt gestart
- eclipse.consoleLog
- Bij "true" wordt de logboekuitvoer ook naar System.out van Java gezonden (gewoonlijk, indien van toepassing, terug naar de opdrachtshell). Dit is praktisch wanneer u het argument combineert met -debug.
- eclipse.debug.startupTime
- de tijd in milliseconden dat de Java-VM voor deze sessie is gestart
- eclipse.ee.install.verify
- Bij "true" wordt de vereiste verwerkingsomgeving door het framework gecontroleerd tijdens het installeren van de bundel. De standaardwaarde is "false".
- eclipse.log.backup.max
- Het maximumaantal toegestane reservekopieën van logboekbestanden. De oudste backup wordt gewist nadat het maximumaantal is bereikt als gevolg van het draaien van het logboekbestand.
De standaardwaarde is "10". Wanneer hier een negatieve waarde of de waarde nul staat, wordt de standaardwaarde gebruikt.
- eclipse.log.size.max
- De maximumgrootte in kB die het logboek mag krijgen. Het logboek wordt gedraaid als de bestandsgrootte de maximumgrootte overschrijdt. De standaardwaarde is "1000".
Wanneer hier een negatieve waarde staat, wordt de standaardwaarde gebruikt. De waarde nul betekent dat de logboekgrootte geen maximum heeft.
- eclipse.noExtensionMunging
- Bij "true" blijft de verouderde registerextensie ongewijzigd. Standaard worden dergelijke extensies bijgewerkt om de nieuwe extensiepunt-ID's van Eclipse 3.0 te gaan gebruiken.
- eclipse.noLazyRegistryCacheLoading {-noLazyRegistryCacheLoading}
- Bij "true" wordt de laadoptimalisatie van de pluginregistercache van het platform gedeactiveerd. Standaard worden de configuratie-elementen van de registercache alleen op aanvraag geladen (indien beschikbaar), waarmee het geheugengebruik wordt gereduceerd. Met deze optie wordt bij het starten het volledig laden van de registercache afgedwongen.
- eclipse.noRegistryCache {-noRegistryCache}
- Bij "true" wordt de interne extensieregistercache niet gelezen en ook niet geschreven.
- eclipse.pluginCustomization {-pluginCustomization}
- De bestandssysteemlocatie van een eigenschappenbestand dat de standaardinstellingen bevat voor plugin-voorkeuren. Deze standaardinstellingen vervangen de standaardinstellingen die zijn opgegeven in de primaire feature. Relatieve paden worden in relatie tot de actieve directory van Eclipse zelf geïnterpreteerd.
- eclipse.product {-product}
- Het ID van het product dat wordt uitgevoerd. Hiermee wordt bepaald welke merkgegevens en welke toepassing worden gebruikt.
- eclipse.service.jobs
- Bestuurt de registratie van OSGi-services. Stel de eigenschap op "false" om de registratie van OSGi-services door de plugin
org.eclipse.core.jobs
te onderdrukken.
- eclipse.service.pref
- Bestuurt de registratie van OSGi-services. Stel de eigenschap in op "false" om de registratie van OSGi-services door de plugin
org.eclipse.equinox.preferences
te onderdrukken.
- eclipse.startTime
- Deze eigenschap wordt ingesteld op het moment dat Eclipse wordt gestart. De waarde van deze eigenschap is een tekenreeksweergave van de waarde die wordt teruggezonden door System.currentTimeMillis(). Het is niet de bedoeling dat u deze eigenschap zelf instelt.
- eclipse.stateSaveDelayInterval
- Het vertragingsinterval (in milliseconden) voor het vasthouden van aanvragen van statuswijzigingen. De standaardwaarde is 30.000 ms (30 seconden). Aanvragen voor statuswijzigingen worden vertraagd om grote aantallen schrijfbewerkingen naar de schijf te voorkomen tijdens het uitvoeren van administratieve bewerkingen (zoals het installeren van bundels).
Met het vertragingsinterval wordt er enige tijd gewacht voordat de statusgegevens van het framework worden vastgehouden.
- eclipse.vm {-vm}
- Het pad naar het uitvoerbare Java-bestand dat wordt gebruikt om Eclipse uit te voeren. Deze informatie wordt gebruikt om opdrachtregels voor opnieuw opstarten te bouwen.
- eclipse.vmargs {-vmargs}
- Geeft een lijst van de VM-argumenten die worden gebruikt voor het uitvoeren van Eclipse. Deze informatie wordt gebruikt om opdrachtregels voor opnieuw starten samen te stellen.
- osgi.adaptor
- De klassennaam van de OSGi-frameworkadapter die moet worden gebruikt.
- osgi.arch {-arch}
- zie -arch
- osgi.baseConfiguration.area
- een basisconfiguratie die wordt gebruikt als osgi.configuration.area
niet is opgegeven
- osgi.bundlefile.limit
- Een limiet voor het aantal JAR-bestanden dat door het framework open wordt gehouden.
De minimumwaarde is 10. Standaard geldt er geen limiet.
- osgi.bundles
- De lijst met door komma's van elkaar gescheiden bundels die automatisch worden geïnstalleerd en optioneel worden gestart als het systeem eenmaal is geopend en wordt uitgevoerd. Elk item heeft de volgende vorm:
<URL | simple bundle location>[@ [<start-level>] [":start"]]
Als het start-level (>0 geheel getal) wordt weggelaten, wordt door het framework het standaard startniveau van de bundel gebruikt. Als de "start"-tag wordt toegevoegd, wordt de bundel gemarkeerd als gestart zijnde nadat deze is geïnstalleerd.
Eenvoudige bundellocaties worden relatief aan de bovenliggende directory van het framework geïnterpreteerd.
Met het startniveau wordt het OSGi-startniveau aangegeven waarop de bundel moet worden uitgevoerd. Als deze waarde niet is ingesteld, wordt door het systeem een geschikte standaard berekend.
- osgi.bundles.defaultStartLevel
- Dit is het startniveau waarop alle bundels worden ingesteld als ze door Eclipse Update zijn geïnstalleerd.
Aan de bundels uit de lijst osgi.bundles kan een specifiek startniveau worden toegewezen.
Als er geen startniveau is opgegeven, wordt de waarde osgi.bundles.defaultStartLevel als standaardwaarde gebruikt. De standaardwaarde van osgi.bundles.defaultStartLevel is 4.
- osgi.clean
- Als deze eigenschap is ingesteld op "true" worden alle in cache geplaatste gegevens die door het OSGi-framework en de eclipseruntime zijn gebruikt, opgeschoond. Hiermee worden de caches opgeschoond die worden gebruikt voor het opslaan van gegevens over bundeldependencyomzettingen en Eclipse-extensieregisters. Als deze optie wordt gebruikt, wordt Eclipse gedwongen deze caches opnieuw te initialiseren.
- osgi.configuration.cascaded
- Als deze eigenschap is ingesteld op "true", wordt deze configuratie gedelegeerd naar een bovenliggende configuratie. De bovenliggende configuratie wordt opgegeven door het osgi.sharedConfiguration.area.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.configuration.area {-configuration}
- de configuratielocatie van deze uitvoering van het platform. Door de configuratie wordt bepaald welke plugins worden uitgevoerd en worden verschillende andere systeeminstellingen vastgesteld.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.configuration.area.default
- Dit is de standaard configuratielocatie voor deze uitvoering van het platform. Door de configuratie wordt bepaald welke plugins worden uitgevoerd en worden verschillende andere systeeminstellingen vastgesteld.
Deze waarde (de standaardinstelling) wordt alleen gebruikt als voor osgi.configuration.area geen waarde is ingesteld.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.console {-console}
- Als deze eigenschap is ingesteld op een waarde die niet null is, wordt de OSGi-console (indien geïnstalleerd) geactiveerd.
Als de waarde een geschikt geheel getal is, wordt deze geïnterpreteerd als de poort waarnaar de console luistert en waarnaar de console de uitvoer verzendt.
Dit is handig om te kunnen beoordelen wat de status is van het systeem.
- osgi.console.class
- de klassennaam van de console die wordt uitgevoerd wanneer dit wordt aangevraagd
- osgi.console.encoding
- Als deze eigenschap is ingesteld, wordt de opgegeven waarde gebruikt als codering voor de console (zie osgi.console). Anders wordt de waarde van de eigenschap file.encoding gebruikt. Als file.encoding niet is ingesteld, wordt iso8859-1 als standaardwaarde gebruikt.
- osgi.contextClassLoaderParent
- Het klassenladertype dat als hoofdklassenlader moet worden gebruikt voor de contextklassenlader van het framework. U kunt kiezen uit de volgende typen:
- app - de klassenlader van de toepassing.
- boot - de klassenlader van de opstartprocedure.
- ext - de klassenlader van de extensie.
- fwk - de klassenlader van het framework.
- ccl - de oorspronkelijke contextklassenlader die bij het starten van het framework is ingesteld (standaardwaarde).
- osgi.debug {-debug}
- Als deze eigenschap is ingesteld op een waarde die niet null is, wordt het platform ingesteld op de werkstand Fouten opsporen. Als de waarde een reeks is, wordt deze geïnterpreteerd als de locatie van het .options-bestand. Dit bestand geeft aan welke foutopsporingspunten beschikbaar zijn voor een plugin en of deze wel of niet zijn ingeschakeld. Als geen locatie is opgegeven, zoekt het platform naar het .options-bestand onder de installatiedirectory.
- osgi.dev {-dev}
- Als deze eigenschap is ingesteld op een lege reeks, wordt de dev-werkstand ingeschakeld. Deze eigenschap kan ook worden ingesteld op klassenpaditems die door komma's van elkaar worden gescheiden en die worden toegevoegd aan het klassenpad van elke plugin, of een URL op een Java-eigenschappenbestand dat aangepaste klassenpadtoevoegingen bevat voor een set plugins. Voor elke plugin die een aangepast dev-tijdklassenpad vereist, bevat het bestand een item in de vorm van een
<plug-in id>=< een lijst met toe te voegen klassenpaditems die door komma's van elkaar worden gescheiden>
waarin plug-in id "*" overeenkomt met iedere plugin die niet op een andere manier is genoemd.
- osgi.filepermissions.command
- Een optionele specifieke opdracht voor het besturingssysteem om bestandsmachtigingen in te stellen voor geëxtraheerde ingebouwde code. In sommige besturingssystemen moeten standaard ingebouwde bibliotheken als uitvoerbaar zijn ingesteld. Met deze optionele eigenschap kunt u een opdracht opgeven.
In een UNIX-achtig besturingssysteem kunt u bijvoorbeeld de volgende waarde gebruiken:
osgi.filepermissions.command="chmod +rx [volledigpad]"
[volledigpad] wordt door het framework vervangen door het daadwerkelijke bestandspad.
- osgi.framework
- de URL-locatie van het OSGi-framework. Deze eigenschap is nuttig als de installatie van Eclipse niet aaneengesloten is.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.frameworkClassPath
- een lijst met klassenpaditems die door komma's van elkaar worden gescheiden voor de implementatie van het OSGi-framework.
Relatieve locaties worden als relatief aan de frameworklocatie geïnterpreteerd (zie osgi.framework)
- osgi.framework.extensions
- een lijst met frameworkextensies die door komma's van elkaar worden gescheiden. Elk item heeft de volgende vorm:
<eenvoudige bundellocatie>
Eenvoudige bundellocaties worden doorzocht in de bovenliggende map van de bundel org.eclipse.osgi. Frameworkextensies kunnen worden gebruikt om Eclipse uit te voeren met een andere frameworkadapter. De frameworkextensie kan een eclipse.properties-bestand bevatten voor het instellen van systeemeigenschappen. Een frameworkextensie die een frameworkadapterimplementatie levert, kan bijvoorbeeld de adapterklasse opgeven door de eigenschap osgi.adaptor in te stellen.
- osgi.framework.shape
- is ingesteld op de vorm van de Eclipse-OSGi-frameworkimplementatie. Deze eigenschap wordt ingesteld als het Eclipse-platform wordt gestart en mag niet door de gebruiker worden ingesteld. Met de waarde "jar" wordt aangegeven dat het Eclipse-OSGi-framework zich in een enkele jar bevindt.
Met de waarde "folder" wordt aangegeven dat het Eclipse-OSGi-framework zich in een directory bevindt.
- osgi.framework.library.extensions
- Een door komma's gescheiden lijst van aanvullende bibliotheekbestandsextensies waarnaar moet worden gezocht. Als de eigenschap niet is ingesteld, wordt alleen de bibliotheeknaam (resultaat van System.mapLibraryName(String)) gebruikt voor de zoekopdracht. Deze eigenschap is nodig in bepaalde besturingssystemen die het gebruik van meerdere extensies voor een bibliotheek toestaan.
AIX staat bijvoorbeeld de bibliotheekextensies .a en .so toe, maar System.mapLibraryName(String) retourneert alleen namen met de extensie .a.
- osgi.framework.useSystemProperties
- Bepaalt of de framework-eigenschappen onderliggende globale systeemeigenschappen hebben of alleen voor elke instance van het framework gelden. De framework-eigenschappen hebben standaard onderliggende systeemeigenschappen (dus true). Deze eigenschap komt van pas wanneer er meerdere instances van het OSGi-framework worden uitgevoerd met dezelfde VM, terwijl elke instance een afzonderlijke reeks configuratie-eigenschappen heeft (bijvoorbeeld in het bestand config.ini).
- osgi.genericAliases
- Een door komma's gescheiden lijst van generieke aliassen waarmee bestaande manifestheaders kunnen worden toegewezen aan de manifestheaders Eclipse-GenericCapability en Eclipse-GenericRequire. De syntaxis van de eigenschap osgi.genericAliases is als volgt:
osgi.genericAliases ::= generic-alias ( ',' generic-alias ) *
generic-alias ::= capability-alias ':' require-alias ':' capability-type
Als u bijvoorbeeld de OSGi-headers Export-Service en Import-Service wilt toewijzen aan de headers Eclipse-GenericCapability en Eclipse-GenericRequire, kunt u de volgende waarde gebruiken:
osgi.genericAliases=Export-Service:Import-Service:osgi.service
- osgi.hook.configurators
- Een door komma's gescheiden lijst van hookconfigurators. Als deze eigenschap is ingesteld, worden alleen de configurators uit de opgegeven lijst gebruikt. Anders hookconfiguraties in bestanden met de naam hookconfigurators.properties worden genegeerd.
- osgi.hook.configurators.include
- Een door komma's gescheiden lijst van aanvullende hookconfigurators. Deze eigenschap is handig voor het configureren va optionele hookconfigurators. Deze optie wordt genegeerd als de optie osgi.hook.configurators wordt gebruikt.
- osgi.hook.configurators.exclude
- Een door komma's gescheiden lijst van hookconfigurators die moeten worden uitgesloten. Deze eigenschap is handig om hookconfigurators uit bestanden met de naam hookconfigurator.properties uit te schakelen. Deze optie wordt genegeerd als de optie osgi.hook.configurators wordt gebruikt.
- osgi.java.profile
- een URL naar het JRE-profielbestand dat moet worden gebruikt. De opgegeven URL wordt gelezen als een Java-eigenschappenbestand. Een JRE-profiel bevat waarden voor de eigenschappen org.osgi.framework.system.packages, org.osgi.framework.bootdelegation en org.osgi.framework.executionenvironment. Als osgi.java.profile niet is ingesteld, wordt een profiel geselecteerd op basis van de waarde java.specification.version van de JRE die wordt uitgevoerd.
- osgi.java.profile.bootdelegation
-
een java-profiel osgi.java.profile kan een "org.osgi.framework.bootdelegation"-eigenschap bevatten. Deze waarde kan worden gebruikt om de systeemeigenschap "org.osgi.framework.bootdelegation" in te stellen. De systeemeigenschap osgi.java.profile.bootdelegation geeft het beleid aan voor de opstartmachtiging die moet worden gebruikt. De volgende waarden zijn geldig (standaard is negeren):
- ignore - geeft aan dat de waarde "org.osgi.framework.bootdelegation" in het javaprofiel moet worden genegeerd. De systeemeigenschap "org.osgi.framework.bootdelegation" wordt gebruikt om te bepalen welke pakketten naar de opstartprocedure gedelegeerd moeten worden.
- override - geeft aan dat "org.osgi.framework.bootdelegation" in het javaprofiel de systeemeigenschap "org.osgi.framework.bootdelegation" moet vervangen.
- none - geeft aan dat zowel "org.osgi.framework.bootdelegation" in het javaprofiel als de systeemeigenschappen moeten worden genegeerd. Dit is de meest strikte optie. Als deze optie wordt gebruikt tijdens de uitvoering, wordt door het framework het strikte OSCi R4-model voor opstartmachtiging gebruikt.
- osgi.install.area {-install}
- de installatielocatie van het platform. Met deze instelling wordt de locatie van de basisplugins van Eclipse aangegeven en dit is nuttig wanneer de Eclipse-installatie niet aaneengeschakeld is.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.instance.area {-data}
- de instancegegevenslocatie van deze sessie. De plugins gebruiken deze locatie voor het opslaan van hun gegevens. Door de resourcesplugin wordt deze bijvoorbeeld gebruikt als standaardlocatie van projecten (ofwel het werkgebied).
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.instance.area.default
- de standaardinstancegegevenslocatie voor deze sessie. De plugins gebruiken deze locatie voor het opslaan van hun gegevens. Door de resourcesplugin wordt deze bijvoorbeeld gebruikt als standaardlocatie van projecten (ofwel het werkgebied). Deze waarde (de standaardinstelling) wordt alleen gebruikt als voor osgi.instance.area geen waarde is ingesteld.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.locking
- het vergrendelingstype dat moet worden gebruikt voor deze uitvoering van het platform. De geldige vergrendelingstypen zijn "java.io", "java.nio" en "none". De standaardwaarde is "java.nio", tenzij de JRE "java.nio" niet ondersteunt. In dat geval is "java.io" de standaardwaarde.
- osgi.manifest.cache
- de locatie waar de gegenereerde manifesten worden aangetroffen en gegenereerd. De standaardwaarde bevindt zich in het configuratiegebied maar de manifestcache kan apart worden opgeslagen.
- osgi.nl {-nl}
- de naam van de locale waarop het Eclipse-platform wordt uitgevoerd. De NL-waarden moeten de standaardregels voor naamgeving van Java-locales volgen.
- osgi.nl.user
- De naam van de locale wanneer -nl expliciet is toegevoegd aan de opdrachtregelargumenten.
- osgi.noShutdown {-noExit}
- Bij "true" wordt de VM niet afgesloten wanneer de Eclipse-toepassing is
beëindigd. Deze eigenschap is nuttig voor het controleren van het OSGi-framework nadat de Eclipse-toepassing is beëindigd.
- osgi.os {-os}
- De waarde van het besturingssysteem. De waarde moet een van de Eclipse-processorarchitectuurnamen zijn die Eclipse bekend zijn (bijvoorbeeld: x86, sparc, enzovoort).
- osgi.parentClassloader
- Het klassenladertype dat moet worden gebruikt als bovenliggende klassenlader voor alle bundels die zijn geïnstalleerd op het framework. De volgende typen zijn geldig:
- app - de klassenlader van de toepassing.
- boot - de klassenlader van de opstartprocedure.
- ext - de klassenlader van de extensie.
- fwk - de klassenlader van het framework.
- osgi.requiredJavaVersion
- De minimumversie van Java die vereist is voor het opstarten van Eclipse. De standaardwaarde is "1.4.1".
- osgi.resolverMode
- de werkstand die wordt gebruikt voor het omzetten van bundels die zijn geïnstalleerd in het framework. De waarde "strict" plaatst de omzetter in de werkstand strikt. De standaardwerkstand van de omzetter is niet strikt. Wanneer de omzetter zich in de werkstand strikt bevindt, worden door het framework toegangsbeperkingen opgelegd bij het laden van klassen en resources van geëxporteerde pakketten die de instructies x-internal of x-friends opgeven.
- osgi.sharedConfiguration.area
- de gedeelde configuratielocatie van deze uitvoering van het platform. Als de eigenschap osgi.configuration.cascaded is ingesteld op "true", wordt gedeeld configuratiegebied gebruikt als bovenliggende configuratie.
- osgi.splashLocation
- de absolute URL-locatie van het beginscherm (.bmp-bestand) dat moet worden afgebeeld bij het starten van Eclipse. Deze eigenschap overschrijft iedere waarde die is ingesteld in osgi.splashPath.
- osgi.splashPath
- een lijst met URL's die door komma's van elkaar worden gescheiden en die kunnen worden doorzocht op een bestand met de naam splash.bmp.
Deze eigenschap wordt overschreven door een willekeurige waarde die is ingesteld in osgi.splashLocation.
- osgi.startLevel
- Het startniveau waarop het framework bij het starten wordt ingesteld. De standaardwaarde is 6.
- osgi.support.signature.verify
- U kunt kiezen uit "true" of "false". De standaardwaarde is "false".
Als de eigenschap is ingesteld op "true", worden door het framework tijdens runtime certificaten geladen uit ondertekende JAR-bestanden en wordt gecontroleerd of de inhoud niet ongeldig is.
- osgi.syspath
- ingesteld op het pad waar de implementatie van het Eclipse-OSGi-framework (org.eclipse.osgi) is gelokaliseerd. Bijvoorbeeld: "<eclipse install path>/eclipse/plugins".
Deze eigenschap wordt ingesteld als het Eclipse-platform wordt gestart en mag niet door de gebruiker worden ingesteld.
- osgi.user.area {-user}
- de locatie van het gebruikersgebied. Het gebruikersgebied bevat gegevens (bijvoorbeeld voorkeuren) die specifiek zijn voor de gebruiker van het besturingssysteem en die onafhankelijk zijn van de Eclipse-installatie, -configuratie of -instance.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.user.area.default
- De standaardlocatie van het gebruikersgebied. Het gebruikersgebied bevat gegevens (bijvoorbeeld voorkeuren) die specifiek zijn voor de gebruiker van het besturingssysteem en die onafhankelijk zijn van de Eclipse-installatie, -configuratie of -instance. Deze waarde (de standaardinstelling) wordt alleen gebruikt als voor osgi.user.area geen waarde is ingesteld.
Raadpleeg de sectie over locaties voor meer details hierover.
- osgi.ws {-ws}
- de waarde van het venstersysteem. De waarde moet een van de Eclipse-venstersysteemnamen zijn die Eclipse bekend zijn (bijvoorbeeld: win32, motif, enzovoort).
Locaties
De Eclipse-runtime definieert een aantal locaties waarmee de pluginontwikkelaars context voor het lezen/opslaan van gegevens krijgen en de Eclipse-gebruikers de controle krijgen over de mate van het gemeenschappelijk gebruik van gegevens en over de zichtbaarheid. Eclipse definieert de volgende locatieconcepten:
- User (-user) {osgi.user.area} [@none, @noDefault, @user.home, @user.dir,
filepath, url]
- Gebruikerslocaties zijn specifiek voor: gebruikers. Gewoonlijk is de gebruikerslocatie gebaseerd op de waarde van de Java-systeemeigenschap
user.home
, maar deze kan worden overschreven. Informatie als voorkeuren waarvan het bereik is afgebakend voor de gebruiker en aanmeldingsgegevens kunnen worden gevonden in de gebruikerslocatie.
- Install (-install) {osgi.install.area} [@user.home, @user.dir, filepath,
url]
- De installatielocatie is de locatie waar Eclipse zelf is geïnstalleerd. In de praktijk is dit de directory
(gewoonlijk "eclipse") die de bovenliggende directory is van startup.jar of eclipse.exe dat wordt uitgevoerd. Deze locatie moet als alleen-lezen worden beschouwd voor gewone gebruikers, omdat een installatie door vele gebruikers kan worden gedeeld. Het is mogelijk de installatielocatie in te stellen en startup.jar los te koppelen van de rest van Eclipse.
- Configuration (-configuration) {osgi.configuration.area} [@none, @noDefault,
@user.home, @user.dir, filepath, url]
- Configuratielocaties bevatten de bestanden die de (sub-)set van een installatie identificeren en besturen voor uitvoering. Zodoende kunnen er vele configuraties per installatie zijn.
De installaties kunnen gebruikmaken van een standaardconfiguratiegebied, maar de gewone opstartscenario's gebruiken een runtime die een meer schrijfbare configuratielocatie probeert te vinden.
- Instance (-data) {osgi.instance.area} [@none, @noDefault, @user.home,
@user.dir, filepath, url]
- Instancelocaties bevatten door de gebruiker gedefinieerde gegevensartefacten. De Resourcesplugin gebruikt bijvoorbeeld het instancegebied als werkgebiedlocatie en zodoende als standaard hoofddirectory voor projecten. De andere plugins kunnen willekeurige bestanden naar deze locatie wegschrijven.
De gebruikers kunnen elk van deze locaties instellen, maar Eclipse berekent de geschikte standaarden als geen waarden zijn opgegeven. Meestal wordt voor het instellen van de locatie het instancegebied gebruikt of, in de IDE-context, het werkgebied. Om de standaard Eclipse-configuratie op een specifieke gegevensset uit te voeren, kunt u het volgende opgeven:
eclipse -data c:\mydata
Meer details
Locaties zijn URL's. Om het gemakkelijker te maken, worden ook bestandspaden geaccepteerd en automatisch geconverteerd naar bestand: URL's. Om de besturing beter en gemakkelijker te maken, zijn er vooraf gedefinieerde symbolische locaties die kunnen worden gebruikt. Merk op dat niet alle combinaties van locatietype en symbolische waarde geldig zijn. In de onderstaande tabel ziet u de mogelijke combinaties. Omdat standaard alle locaties geïnstalleerd, geldig en schrijfbaar moeten zijn, kan het zijn dat een aantal plugins in andere installaties mislukt, zelfs als deze als mogelijk vermeld staan in de lijst. Het is bijvoorbeeld niet redelijk te verwachten dat een plug-in die gericht is op gebruikersgegevens (bijvoorbeeld de plugin voor Eclipse-resources), veel kan doen als het instance-gebied niet is gedefinieerd. Het is de taak van de pluginontwikkelaars om installaties te kiezen die worden ondersteund en het functieontwerp hieraan aan te passen.
- @none
- Geeft aan dat de overeenkomende locatie nooit expliciet en ook niet op de standaardwaarde mag worden ingesteld. Bijvoorbeeld een toepassing van het type RCP die geen gebruikersgegevens bevat, kan osgi.instance.area=@none gebruiken om te voorkomen dat externe bestanden naar de schijf worden geschreven. @none mag niet worden gevolgd door extra padsegmenten.
- @noDefault
- Hiermee wordt afgedwongen dat een locatie niet-gedefinieerd of expliciet gedefinieerd is (dit betekent dat Eclipse niet automatisch een standaardwaarde berekent). Dit is handig als u gegevens in de bijbehorende locatie wilt toestaan, maar de standaardwaarde van Eclipse niet geschikt is. @noDefault mag niet worden gevolgd door extra padsegmenten.
- @user.home
- Zorgt ervoor dat Eclipse een locatiewaarde berekent die relatief is aan de hoofddirectory van de gebruiker. @user.home mag wel worden gevolgd door extra padsegmenten. De tekenreeks "@user.home" wordt vervangen door de waarde van de Java-systeemeigenschap "user.home". Bijvoorbeeld het instellen van
osgi.instance.area=@user.home/myWorkspace
heeft tot gevolg de waarde
file:/users/bob/myWorkspace
- @user.dir
- Zorgt ervoor dat Eclipse een locatiewaarde berekent die relatief is aan de actieve directory. @user.dir mag wel worden gevolgd door extra padsegmenten. De tekenreeks "@user.dir" wordt vervangen door de waarde van de Java-systeemeigenschap "user.dir". Bijvoorbeeld het instellen van
osgi.instance.area=@user.dir/myWorkspace
heeft tot gevolg de waarde
file:/usr/share/eclipse/myWorkspace
locatie/waarde |
ondersteunt standaard |
bestand/URL
|
@none
|
@noDefault
|
@user.home
|
@user.dir
|
instance
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja (standaard)
|
configuratie
|
ja
|
ja
|
ja*
|
ja*
|
ja
|
ja
|
installatie
|
nee
|
ja
|
nee
|
nee
|
ja
|
ja
|
gebruiker
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja
|
ja
|
* geeft aan dat deze instelling technisch mogelijk maar in de praktijk redelijk moeilijk te realiseren is. Zonder een configuratielocatie komt de Eclipseruntime mogelijk niet verder dan het starten van het OSGi-framework.
Locaties voor alleen-lezen
Een locatie kan zijn opgegeven als locatie voor alleen-lezen door ".readOnly" achteraan toe te voegen aan de locatie-eigenschap en de waarde in te stellen op "true". De volgende eigenschappen kunnen worden gebruikt om hun overeenkomende locaties als alleen-lezen op te geven:
INI-bestand met naam van uitvoerbaar bestand
Het bestand eclipse.exe en de meer algemene uitvoerbare bestanden van RCP-toepassingen lezen hun parameters van een bijbehorend ini-bestand. Dit bestand levert een platformonafhankelijke manier voor het doorgeven van argumenten die eerder direct moesten worden opgegeven op de opdrachtregel, bijvoorbeeld vm of vm-argumenten. Hoewel alle parameters in dit bestand kunnen worden opgegeven, wordt ten gunste van onderhoud en consistentie aangeraden voor de verschillende installaties alleen de vm-locatie en de vm-argumenten in dit ini-bestand op te geven en het config.ini-bestand voor de andere parameters te gebruiken.
Bestandsindeling
Dit bestand moet naar de uitvoerbare naam worden genoemd (bijvoorbeeld eclipse.exe leest eclipse.ini, terwijl launcher.exe launcher.ini leest) en elke parameter moet op een nieuwe regel in het bestand worden opgegeven. Hier ziet u een voorbeeld van een dergelijk bestand, waarin de vm-locatie en een aantal parameters worden opgegeven:
-vm
c:/myVm/java.exe
-vmargs
-Dms40M