Uw programma's uitvoeren

In deze sectie vindt u meer informatie over het uitvoeren van Java-programma's in de workbench.

  1. Blader naar junit.textui.TestRunner.java in de Pakketverkenner en dubbelklik erop om dit item te openen in een editor.
  2. In de view Overzicht ziet u een pictogram voor de klasse TestRunner. Dit pictogram geeft aan dat deze klasse een main-methode bevat.

    View Overzicht met geselecteerde klasse TestRunner

  3. Klik in de Pakketverkenner met de rechtermuisknop op TestRunner.java en kies Uitvoeren als > Java-toepassing. Hierdoor wordt de geselecteerde klasse als lokale Java-toepassing uitgevoerd. U kunt het voorgrondmenu Uitvoeren als op meerdere plaatsen oproepen, zoals in de view Overzicht.

    Voorgrondmenu Uitvoeren

  4. Als het programma volledig is uitgevoerd, verschijnt er een bericht in de view Console dat er voor het programma een uitvoeringsargument vereist is.  Wanneer u een klasse vanuit de Pakketverkenner uitvoert als Java-toepasssing, worden de standaardinstellingen voor het starten van de geselecteerde klasse gebruikt. U kunt hier zelf geen argumenten voor opgeven.

    Console met foutbericht: Syntaxis: TestRunner [-wait] testCaseName, waarbij Name de naam van de klasse TestCase is

  5. Als u argumenten wilt opgeven, kiest u Uitvoeren... in het vervolgkeuzemenu Uitvoeren op de werkbalk.

    Menu Uitvoeren op de werkbalk

  6. Het dialoogvenster Startconfiguraties wordt geopend en hierin is de startconfiguratie van TestRunner geselecteerd. Met een startconfiguratie kunt u configureren hoe een programma wordt gestart, inclusief bijbehorende argumenten, klassenpad en overige opties. (Er is automatisch een startconfiguratie voor u gemaakt toen u Uitvoeren > Java-toepassing) koos.

    Hoofdtabblad van het dialoogvenster Startconfiguraties

  7. Open het tabblad Argumenten en typ junit.samples.VectorTest in het gebied Programmaparameters.

    Tabblad Argumenten van het dialoogvenster Startconfiguraties

  8. Klik op Uitvoeren. Dit keer wordt het programma perfect uitgevoerd en wordt het aantal tests aangegeven dat is uitgevoerd.

    Console met programma-uitvoer

  9. Schakel naar het perspectief Fouten opsporen. In de view Fouten opsporen kunt u zien dat er een proces voor de laatste programmastart is geregistreerd toen het programma werd uitgevoerd.

    Standaard worden alle beëindigde startprocessen uit de view Fouten opsporen verwijderd wanneer een nieuw programmma wordt gestart. U kunt deze voorkeursinstelling aanpassen op de pagina Starten. Deze bevindt zich onder de voorkeurenpagina Uitvoeren/Fouten opsporen.

    View Fouten opsporen met twee beëindigde uitvoeringsprocessen

    Opmerking: u kunt een beëindigd proces opnieuw starten door Opnieuw starten te kiezen in het voorgrondmenu.
  10. Selecteer het vervolgkeuzemenu van de knop Uitvoeren op de werkbalk van de workbench. Deze lijst bevat het eerder gestarte programma. Deze programma's kunnen opnieuw worden gestart door deze in de historielijst te selecteren.

    Vervolgkeuzelijst van de knop Uitvoeren op de werkbalk van de workbench

  11. In het voorgrondmenu in de view Fouten opsporen (of de vergelijkbare werkbalkknop), selecteert u Alle beëindigde verwijderen om beëindigde configuraties uit de view te verwijderen.

    View Fouten opsporen met voorgrondmenu

Verwante taken
Startopties voor foutopsporingsprogramma wijzigen
Verbinding maken met een VM via de startconfiguratie Externe Java-toepassing
Verbinding met een VM verbreken
Een Java-programma starten
Uitvoeren en fouten opsporen

Verwante onderwerpen
De view Fouten opsporen
Menu-acties uitvoeren
Werkbalkacties uitvoeren en fouten in werkbalkacties opsporen