De featurepakketinformatie wordt in een afzonderlijk Java-archiefbestand (.jar) opgeslagen. U kunt de standaardvoorzieningen voor Java-archiefbestanden gebruiken om feature-archiefbestanden te maken. Feature-archiefbestanden verwijzen naar afzonderlijk verpakte plugin-archiefbestanden (zie de volgende sectie) en niet-pluginbestanden.
Features worden aangegeven met een gestructureerde ID op basis van de domeinnaam van de internetprovider. Als de organisatie bijvoorbeeld eclipse.org is, wordt de feature org.eclipse.jdt gegenereerd. De tekenset die voor feature-ID's wordt gebruikt, is dezelfde als de tekenset die is opgegeven voor plugin-ID's (zie Pluginmanifest).
De aanbevolen syntaxis voor namen van feature-archiefbestanden is
<id>_<versie>.jar
Hierbij is <id> de feature-ID en <versie> het volledige versienummer in het bijbehorende bestand feature.xml. Opmerking: bij de hierboven aanbevolen naamgevingsmethode is de kans op verwarring het kleinst, maar in de architectuur van Eclipse is het gebruik van deze methode niet verplicht. Hieronder ziet u enkele voorbeelden van geldige namen voor feature-archiefbestanden.
org.eclipse.jdt_2.0.0.jar
org.eclipse.pde_2.0.jar
mijn_feature.jar
Intern wordt elk feature-archiefbestand opgeslagen als pakket vanuit de desbetreffende featuredirectory (maar niet met inbegrip van het directorypadelement). Het archiefbestand heeft de volgende structuur:
feature.xml
feature<_locale>.properties (zie "Vertaalde feature-informatie")
overige featurebestanden en subdirectory's (nader te bepalen)
META-INF/
Java-JAR-manifest- en beveiligingsbestanden