Uitvoeringsargumenten instellen

Als u uitvoeringsargumenten voor uw programma wilt instellen, moet u een startconfiguratie definiëren waarin deze argumenten zijn opgegeven.

  1. Ga naar Dialoogvenster met startconfiguraties voor uitvoeren openen Uitvoeren > Uitvoeren... of Dialoogvenster met startconfiguraties voor fouten opsporen openen Uitvoeren > Fouten opsporen... op de menubalk van de workbench om een lijst van startconfiguraties weer te geven. De startconfiguraties voor Java-programma's worden weergegeven onder Java-toepassing.  
  2. Selecteer Java-toepassing en maak vervolgens een nieuwe startconfiguratie door op Nieuw te klikken.
  3. Op het configuratietabblad Argumenten kunt u zo nodig waarden opgeven voor de volgende velden:
  4. Klik op Toepassen of Sluiten wanneer u klaar bent met invoeren. Telkens wanneer u deze configuratie start, worden deze uitvoeringsargumenten gebruikt.

Verwante taken
Een startconfiguratie van het type Java-toepassing maken
Een Java-programma starten